-
1 bercer
bercer [bersee]3 verzachten ⇒ kalmeren, sussen♦voorbeelden:1. v1) wiegen2) paaien, misleiden3) verzachten, kalmeren2. se bercer (de)v -
2 réchauffer
réchauffer [reesĵoofee]3 aanwakkeren ⇒ nieuw leven inblazen, aanvuren♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) (op)warmen2) verwarmen3) aanwakkeren2. se réchaufferv -
3 se réchauffer au soleil
se réchauffer au soleil -
4 concevoir
concevoir [kõsəvwaar]1 begrijpen ⇒ inzien, zich (kunnen) voorstellen2 ontwerpen ⇒ uitdenken, bedenken♦voorbeelden:3 concevoir de l'amitié pour qn. • vriendschap voor iemand koesteren, opvattenmessage conçu en ces termes • boodschap die als volgt luidt♦voorbeelden:v1) begrijpen, inzien2) ontwerpen, bedenken3) koesteren -
5 rouler
rouler [roelee]♦voorbeelden:la vie humaine roule sur des probabilités • het leven hangt van toevalligheden aan elkaarII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rollen ⇒ oprollen, draaien, doen rollen♦voorbeelden:rouler en boule • tot een prop maken¶ rouler les ‘r’ • de ‘r’ laten rollen♦voorbeelden:scène à se rouler par terre • scène om je dood te lachenv1) rollen2) rijden, lopen3) slingeren [schip]4) zwerven5) gaan (over), draaien (om) -
6 avoir
avoir1 [aavwaar]〈m.〉1 bezit ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:avoir fiscal • belastingfaciliteitense faire faire un avoir • een tegoedbon laten uitschrijvenavoir à la caisse d'épargne • spaartegoedportez cette somme à mon avoir • crediteert u mij voor dit bedrag————————avoir2 [aavwaar]2 〈 vooral met toekomende tijd, passé composé, passé défini〉 krijgen ⇒ in het bezit komen van, hebben ⇒ 〈 examen, trein〉 halen3 te pakken nemen ⇒ beetnemen, te grazen nemen6 schelen ⇒ mankeren, hebben♦voorbeelden:avoir qn. à déjeuner • iemand te lunchen hebbenen avoir assez de qn. • genoeg van iemand hebbenen avoir à, après, contre qn. • iets tegen iemand hebben, op iemand gebeten zijnnous en avons pour deux heures • we hebben er twee uur voor nodigen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenavoir pour ami • als vriend hebbenavoir qc. sur soi • iets bij zich hebbenavoir un prix • een prijs krijgenfaire avoir qc. à qn. • iemand aan iets helpen6 qu'est-ce qu'elle a, cette télé? • wat mankeert er aan die televisie?1 er is, zijn ⇒ er staat, staan, er ligt, liggen♦voorbeelden:il y a cinq kilomètres d'ici au village • het dorp is vijf kilometer hiervandaanil y en a qui • er zijn mensen diecombien y a-t-il d'ici à Paris? • hoever is het (van hier) naar Parijs?il n'y a pas de quoi • niets te dankenil n'y a pas que lui • hij is niet de enigequ'est-ce qu'il y a de nouveau? • wat voor nieuws is er?→ unIII 〈 hulpwerkwoord〉1 hebben, zijn2 moeten ⇒ behoeven, willen♦voorbeelden:il n'a pas à se plaindre • hij heeft niet te klagentu n'auras pas à le regretter • je zult er geen spijt van krijgenje n'ai rien à faire • ik heb niets te doenj'ai (fort) à faire • ik heb het (erg) druk1. m1) bezit, vermogen2) creditpost2. v1) hebben, bezitten2) krijgen3) halen [examen, trein]5) dragen [kleren]6) zijn [leeftijd]7) meten8) schelen, mankeren9) lijken (op)10) [hulpww.] hebben, zijn11) [hulpww.] moeten3. il y av1) er is/zijn2) geleden zijn -
7 braquer
braquer [braakee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:3 être braqué contre qn. • een wrok tegen iemand koesteren, vooringenomen zijn tegen iemandêtre braqué contre qc. • vijandig tegenover iets staan1 zich verzetten ⇒ opstuiven, boos worden1. v1) richten (op)2) draaien, keren5) wendbaar zijn [auto]2. se braquer (contre)v -
8 entretenir
entretenir [ãtrətnier]1 onderhouden ⇒ in stand houden, doen voortduren, in het levensonderhoud voorzien♦voorbeelden:entretenir un sentiment • een gevoel levend houdenentretenir des soupçons • voedsel geven aan verdenkingen→ cadeau♦voorbeelden:v1) onderhouden, in stand houden -
9 prélasser
prélasser (se) [preelaasee]〈 werkwoord〉1 z'n gemak ervan nemen ⇒ 't zich gemakkelijk maken, lui liggen♦voorbeelden:v( se prélasser) lui liggen -
10 ressentir
ressentir [rəsãtier]1 (ge)voelen ⇒ ervaren, koesteren♦voorbeelden:ressentir un malaise • zich niet lekker, zich onwel voelen♦voorbeelden:2 ces pages se ressentent d' avoir été écrites à la hâte • het is te zien dat deze bladzijden inderhaast geschreven zijn -
11 nourrir
nourrir [noerier]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 nourrir un désir, l'espoir • een wens, de hoop koesterennourrir le feu • het vuur onderhoudence métier ne nourrit pas son homme • van dit vak kun je niet levennourrir un récit de détails • een verhaal met details verlevendigenv2) voeden3) opvoeden -
12 *haine
*haine ['en]〈v.〉1 haat ⇒ afschuw, afkeer, hekel♦voorbeelden:s'attirer la haine de qn. • zich iemands haat op de hals halenéprouver de la haine pour qn., qc. • haatgevoelens jegens iemand, iets hebbennourrir une haine contre qn. • haatgevoelens tegen iemand koesterenla haine qu'il vous porte • de haat die hij u toedraagtla haine de qn. • iemands haat, de haat die men tegen iemand koesterten haine de, par haine de • uit haat tegenprendre qn. en haine • iemand gaan haten -
13 se prélasser au soleil
se prélasser au soleil
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский